De gevluchte bruid
Gorgias zou het gezegd kunnen hebben, dat weet hij zeker. Sterker nog, hij kan het zich bijna herinneren. Wel wat vaag, want het is vele levens geleden en hij is ook maar een mens. Zijn moeder kijkt hem bezorgd aan als hij dat zegt, maar zij weet niets van filosofie dus dat is logisch. "De waarheid is in het woord." Maar wat is dat woord dan, vraagt hij zich af. Tourcaravans, tweedeling, terminaal, gebraden kippenvleugeltjes, ovenklaar, leningpuntnl. Zijn brein staat niet stil deze dagen. Er zijn nog zoveel woorden die zijn aandacht nodig hebben en die hij wil proberen. Hoe lang heeft hij nog nodig voor hij het woord heeft gevonden waar die waarheid in zit?
Hij kijkt om zich heen en denkt na. Kledingkast, smoking, trapportaal, voordeur. Een smoking? In welke mondaine kringen beweegt zijn moeder zich? De smoking is hem veel te groot, maar hij voelt zich meters langer. Respectvol, antimakassar, limousine, champagne. Voor hij de deur uitgaat, kijkt hij naar de grote koffer. Die staat altijd klaar voor het geval zij weer moeten vluchten en emigreren. "Vluchten?", denkt hij, "Waarheen dan, waarvandaan eigenlijk?" Hij kan zich niet herinneren dat zij ooit gevlucht zijn. Hij is gewoon in Nederland geboren, in Amsterdam, en zijn moeder ook, voor zover hij weet. Alhoewel, ze heeft wel een beetje een Gronings accent, dus misschien komt ze wel uit Winschoten of zoiets. Maar dat kan je toch geen emigreren noemen, met droge ogen.
Zijn moeder brult uit de keuken. "Joachim, waar ga je nu nog naartoe? Zeker met je vrienden dartelen of zo, in het koffiehuis of hoe noemen jullie dat? Niet zo laat terugkomen hoor, het is ver na spertijd." Dat soort woorden gebruikt ze altijd, spertijd. Wat nou spertijd? We leven toch niet in de Tweede Wereldoorlog? "Ik neem de koffer mee mam, ik wil een test doen." "Waaat?", hoort hij zijn moeder nog krijsen als hij het portiek uitloopt. Langzaam, want die koffer is zo verdomde zwaar dat hij er nauwelijks mee vooruit komt. De straat uit, het plein over, even uitrusten. Hij ziet zijn vrienden aan komen lopen. "Hé Joch, waar ga jij naartoe, naar een trouwerij of zo?" Hij kijkt in gedachten naar zijn spiegelbeeld en bedenkt nu pas hoe hij er uitziet. "Ja, mijn eigen trouwerij. Mijn bruid wacht aan de andere kant van de wereld en ik moet een trein halen."
Zijn vrienden bekijken de koffer, lopen er omheen en hebben alle drie een ander antwoord op zijn vraag. Welke vraag? Hij heeft ze helemaal niets gevraagd. "Joch, die koffer is niet van jou. Wat zit er in?" "Hoezo trouwen, moet je daar niet nog een paar jaar mee wachten? Kom, we gaan naar de kroeg." "Er hangt een stukkie lap uit dat ding." Joachim kijkt naar het verlengde van de wijzende vinger van zijn vriend. Een stukkie lap. Wat is dat nou voor taal? Is dit die vriend met wie hij in de eindexamenklas van het gymnasium zit, die volgend jaar naar de universiteit gaat en zich over twintig jaar als doctor professor op de Nobelprijs gaat storten? Hij ziet een wittig stuk textiel. Dat is wat hij ervan maakt, en geen stukkie lap. "Jongens, het was weer een genoegen, maar ik moet verder, nadenken en zo, je kent dat wel. Later!"
De koffer lijkt elke meter zwaarder te worden, maar de woordenstroom in zijn hoofd is gestopt. Op het moment dat hij zich dat realiseert, begint het weer. Benzinestation, koevoet, braaksel, bonafide. Elke meter drie woorden. Bij het benzinestation stopt hij. Hij is uitgeput, hij kan geen stap meer verzetten. Hij kijkt om zich heen. Naargeestig zou ik het niet echt noemen, denkt hij, meer neergeestig. Een vrachtwagen stopt naast hem en de deur gaat open. "Zo jongeman, niets anders te doen vandaag dan een beetje lopen uitkeringtrekken?"
"Koffer trekken, mijnheer, vandaag. Gisteren moest ik lijnen trekken. Elke dag weer wat anders. Mijn leven is best afwisselend als ik dat mag zeggen."
"Worden we brutaal?"
Er zijn mannen die makkelijk agressief worden, heeft hij wel eens gehoord. Wat een genoegen er een in levende lijve te ontmoeten. "In de oorspronkelijke betekenis van het woord niet, mijnheer. Ik ben geen bruut, maar wel dapper denk ik, dat ik zoiets durf te zeggen tegen een stevig type als u."
De chauffeur loopt rood aan en wijst naar adem happend naar de horizon. "Als je niet gauw maakt dat je wegkomt, kom je hier nooit meer vandaan. Oprotten jij, varkensjong met je …."
Joachim wacht de afronding van de serenade niet af. Hij kijkt om zich heen en ziet een wegrestaurant. Gehaktbal, hongert hij en zoekt een plek waar hij zijn koffer kan verstoppen. Onder het trappetje van het restaurant past het net niet, maar dat maakt niets uit. Hij kan hem gestolen worden, die koffer. In het restaurant is het zo donker dat hij zijn vrienden en de kroeg mist. Hij tuurt in de duisternis en ziet een schaduw van een toonbank met een soort van menselijke gedaante die terechtwijst: "Bejje de weg kwaat ofzou, we suveren hier geen sjieke bedoeningen hoor!"
Hij kijkt in de richting van het gesproken woord en vraagt of ze een broodje gehaktbal hebben, met mosterd graag. "Tuulijk, voor zo’n mooie jongen als jij maak ik een lekkere bal warm!" Hij gaat op een barkruk zitten en kijkt door een brij van gordijnen naar buiten. Het is nog gaan miezeren ook.
Een penzige man komt hijgend binnen en zegt Hallo. Hij halloot terug. Wat moet hij anders? Hij is nog nooit in deze buurt geweest en heeft geen idee van de omgangsvormen hier. De man gaat naast hem zitten en vraagt of de koffer buiten van hem is. Koffer? Was hij even vergeten, de koffer. "Ja, nou je het zegt ja, die koffer is van mij." "Wat zit erin?", wil de pens weten. "Het lijkt wel of je hem wilde verstoppen of zo," wantrouwt hij erachteraan. Joachim weet het niet. Hij denkt na; niet te lang, want dan komen de woorden weer. "Om eerlijk te zijn, ik weet het niet", zegt hij. "Hij hoort bij het huis waar ik woon en ik dacht: hij komt er nooit uit, laat ik er eens een stukje mee gaan wandelen."
"Neem je me nou in de veiling of hoe zit dat?"
Joachim neemt een hap van zijn bal. "Nee echt, ik heb geen idee wat erin zit. Er steekt een stukkie lap uit. Misschien gewoon kleren of zo." Stukkie lap? Zei hij dat nou echt? Nou ja, misschien beter, dan denkt die chauffeur vast dat ik een van hun ben. "Waar ga je heen?", vraagt de chauffeur, terwijl hij ook een broodje gehaktbal bestelt. "Heb je een lift nodig?" Waarom moet iedereen toch steeds weten waar hij naartoe gaat? Koffiehuis, kroeg, trouwerij. Hij loopt naar buiten, trekt de koffer onder de trap vandaan en tilt hem treetje voor treetje naar binnen. De pens kijkt naar de koffer alsof hij in de Berend Boudewijnshow zit. Tromgeroffel. EN, WAAAAAT HEBBEN ZIJ GEWOOOOONNNNNEN PIERRE? De koffer zit op slot. Dat klinkt logischer dan het is, vooral nu hij de sleutel niet heeft.
"Geen probleem", zegt de pens terwijl hij een zakmes tevoorschijn haalt. "Laat dat maar aan mij over."
De gedaante komt achter de toonbank vandaan en kijkt nieuwsgierig mee. Haar lange zwarte haar overrompelt hem, maar zijn verbazing wordt verdreven door de harde vloek als de chauffeur de koffer met een grove zwaai open gooit. Alle drie staren ze in de koffer. Een bloederige kluwen witte lappen is de beste omschrijving, denkt Joachim. Zou daar één woord voor bestaan? Zo nee, dan is dat een schande. De pens en de zwartharige gedaante kijken hem aan. "Wie is dit?", vraagt het zwarte haar. "Iemand die je kent toevallig?"
"Hij staat al eeuwen bij onze voordeur", zegt Joachim, "dus in dat opzicht wel ja. Mijn moeder moet hem beter kennen, van naam en zo denk ik. En wat hij hier doet misschien." "Breng hem dan maar weer gauw terug, jongen", zegt het zwarte haar, "je moeder zal hem wel missen."
Yolanda Wigleven
2010
Terug naar Korte verhalen
