Alias

Anton Mikhailov is een nauwgezet man. Twee uur is bij hem twee uur en geen minuut later. Vroeger zou hij hooguit vijf minuten hebben gewacht en simpelweg een andere privédetective in de arm hebben genomen, maar die tijd heeft hij niet meer. Dus wacht hij, ook al druist dat in tegen al zijn zorgvuldig ontwikkelde principes.

Vanuit het café aan de overkant kijkt Maurice naar zijn opdrachtgever en steekt zijn vierde sigaret op. Hij denkt nergens aan, kijkt verveeld hoe de rook traag opstijgt en in het niets verdwijnt. ‘Wilt u nog iets gebruiken, mijnheer? We gaan over tien minuten sluiten.’ Hij rekent af. Hij heeft besloten Mikhailov niet langer te laten wachten en hem te vertellen wat hij heeft ontdekt. Voor een deel in ieder geval.

Mikhailov ziet Maurice de straat oversteken. Hij moet wel een verdomd goede reden hebben om zo laat te komen. ‘Jezus, Kurt, je ziet eruit alsof je een maand geen oog hebt dichtgedaan. Waar heb je in godsnaam uitgehangen? Ik kon je nergens bereiken.’

‘Ik heb een tijdje moeten onderduiken.’ Maurice heeft geen zin in tijdrovende plichtplegingen. Het liefst is hij hier zo snel mogelijk weer weg, weg van deze ongedurige Rus, of waar hij vandaan mag komen, aan wie hij door Stan is voorgesteld als Kurt Waters van Waters & Co, Private Investigators. Stan verzint het tegenwoordig ook waar je bijstaat. Maar voor het  honorarium dat hij betaalt, verdient die Rus op zijn minst een geloofwaardig verhaal met een paar snippers echte informatie.

‘Het is een complexe geschiedenis. Ik heb veel te danken aan mijn contacten bij Buitenlandse Zaken, veel informatie was geheim. Niemand weet dat ik hier ben. Laten we het snel en discreet afhandelen.’ Hij kijkt zijn opdrachtgever aan.

Die knikt, ‘Schiet op, laat me niet langer wachten’.

‘Het begint tachtig jaar geleden: St. Petersburg, 1880. Een fabrieksarbeider is het zat; de armoe, de rechteloosheid, de rijkdom van de adel. Als een paar van zijn maten zomaar ontslagen worden, neemt hij een belangrijke beslissing. Zoals jij misschien wel weet, regeert in die tijd tsaar Alexander II. Hij is een despoot met licht democratische neigingen, maar een groepje radicale studenten vindt dat de maatschappij niet snel genoeg verandert. Zij willen graag een handje helpen, en wel heel eenvoudig door de hele adel op te blazen, om te beginnen bij de tsaar. Het waren een soort van revolutionairen, terroristen, die zelf trouwens uit rijke families kwamen. Aangetrokken door het avontuur misschien, wie weet. Het was een andere tijd natuurlijk. De fabrieksarbeider raakt met ze in contact en sluit zich aan. Ze noemen zich “De Wil van het Volk”. Komt dat je bekend voor?’

Mikhailov heeft zeldzaam geduldig geluisterd. ‘Mijn grootvader was aangesloten bij die club.  Wat heb je nog meer?’

‘Zo simpel is het niet. Laat me verder vertellen.’

‘Goed, maar schiet in godsnaam op. Ik heb niet de hele dag.’

‘Nadat de tsaar eindelijk bij de zoveelste aanslag is vermoord, wordt de fabrieksarbeider samen met een aantal studenten opgepakt en na een proces van een dag of twee, drie ter dood veroordeeld en opgehangen. De politie heeft zijn naam, Timofei Mikhailov, en die van de anderen gekregen van een ander lid van de organisatie, Nikolai Rysakov, die hiermee hoopt zijn vrijheid te kopen. Maar zo vriendelijk waren ze in die tijd niet. Ook hij wordt ter dood veroordeeld en opgehangen.’

Maurice pakt zijn pakje sigaretten en kijkt Mikhailov aan. Ook bij het horen van zijn naam vertoont hij nauwelijks emoties. Maurice draait zich om naar de bar om een biertje te bestellen en ziet zijn vrouw het café binnenkomen. Heeft ze hem gevolgd of is dit toeval? Sylvia kijkt hem recht in zijn gezicht aan. Hij draait zich snel om. Hij moet hier zo snel mogelijk weg, voordat Mikhailov doorheeft wie hij is.

‘De rest moet ik je helaas nog even schuldig blijven. Ik moet weg. Laten we morgen afspreken. Ik bel je zodra ik kan.’

‘Wát zeg je? Ik heb hier geen uren zitten wachten voor dit kinderverhaaltje. Ik heb je betaald om uit te zoeken wie mijn nieuwe zakenpartner is; en niet zo’n beetje ook!’ Mikhailov staat op en duwt Maurice terug in zijn stoel. ‘Vertel op, of ik zal jouw P.I.-kantoortje eens laten doorlichten door de belastingdienst!’

Achter hem hoort hij een vrouw gillen. Als hij omkijkt, ziet hij Sylvia op de grond glijden. De mannen staan tegelijk op. Mikhailov knielt bij haar neer en voelt haar pols. ‘Bel een ambulance’, roept hij naar de vrouw achter de bar. ‘Deze vrouw moet naar een ziekenhuis.’ Maurice moet snel handelen. Is ze echt bewusteloos of heeft ze het gedaan om hem te helpen? Hij heeft geen tijd om het controleren. Terwijl hij zijn jas pakt, roept hij: ‘Ik ga op zoek naar een politieagent’ en rent het café uit.

Zeker tien minuten rent hij langs zijstraten, stoplichten, hoeken, een tunnel. Naar adem happend blijft hij staan. Een ambulance schiet langs hem heen, richting Noord. Zou dat Sylvia zijn? Hij moet naar huis, misschien belt ze. Maar eerst moet hij nog iets doen.

Hij houdt een taxi aan en laat zich afzetten bij het station. Zijn volgende afspraak is over een half uur; genoeg tijd om zich voor te bereiden. In het toilet trekt hij zijn trui uit en gooit die in een afvalbak. Hij wast zijn gezicht, strikt een lichtblauwe stropdas op zijn witte overhemd, trekt het zwart colbertje aan, kamt zijn haar strak achterover en zet een dure, zwarte zonnebril op. Onderweg naar de uitgang opent hij een van de bagagekluisjes en haalt er een aktetas uit.

Naast het station, in een garagabox, staat zijn Sixty-Two Coupe. De nieuwste Cadillac, die hij vorige week uit de Verenigde Staten heeft laten komen. Hij neemt de weg dwars door de stad. Op zijn autoradio spelen de Shadows hun nieuwste hit, Man of Mystery. Heerlijke muziek.

Precies op tijd parkeert hij zijn Cadillac op de oprijlaan. Hij belt aan. Een mannelijke bediende opent de deur. ‘Robert Winter is de naam.’

‘U wordt verwacht, mijnheer Winter. Komt u verder.’

Maurice volgt hem door een paar gangen naar een grote werkkamer. Een man achter een bureau wenkt hem naar binnen, terwijl hij in een vreemde taal in de telefoonhoorn blijft praten.

‘Zo, dat was mijn partner in Koeweit. Welkom, mijnheer Winter, fijn dat u op zo korte termijn kon komen. Mag ik Robert zeggen? Noem mij John, alsjeblieft. Laten we direct beginnen. Ik vlieg over twee uur naar Amerika, dus we hebben maar een minuut of tien.’

‘Uitstekend, John. Ik heb de schetsen meegenomen, we kunnen er nu naar kijken als je wilt.’ Hij opent de aktetas en haalt twee pakken papier tevoorschijn.

‘Dat ziet er heel goed uit. Je bent een zeer talentvolle designer. Ik ben blij dat mijn vrouw jou heeft ontmoet. Je hebt het voorschot toch al ontvangen, hoop ik? Ik kijk er onderweg in het vliegtuig naar en dan hoor je over een paar dagen mijn commentaar.’

‘Dat lijkt me prima, John. Ik geef je mijn visitekaartje, dan kun je me bereiken. Als mijn secretaresse tenminste de telefoon opneemt. Sylvia is de laatste tijd vaak wat afwezig, als je begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Goed personeel vinden blijft lastig. Maar ja, je kunt niet zonder. Je hoort van mij.’

Als hij in zijn Cadillac stapt, besluit hij dat dit zijn laatste klus is. Al die verschillende personages leveren hem te veel werk op. Het is te vermoeiend. En nu Sylvia nog. Wat is er met haar gebeurd? Nu hij Kurt Waters en Robert Winter heeft losgelaten, voelt hij pas hoe bezorgd hij is. Hij rijdt zo snel als hij kan naar het ziekenhuis en vraagt bij de receptie naar zijn vrouw.

‘Sylvia Wit. Nee mijnheer, er ligt hier geen Sylvia Wit. Misschien is zij al naar huis, of misschien hebben ze haar naar het Academisch gebracht. U kunt daar bellen, als u wilt’, wijst ze naar een telefooncel bij de lift.

Een onrustig gevoel kruipt zijn maag binnen. Als hij naar de telefooncel loopt, ziet hij Mikhailov de lift uitkomen. Hij heeft hem al gezien, er is geen ontkomen aan.

‘Mikhailov, jij hier! Ik heb je overal gezocht, was net van plan terug te gaan naar het café. Waar is die vrouw, wat is er met haar gebeurd?’

‘Die vrouw, die vrouw. Jouw vrouw, zal je bedoelen, oplichter! Je hoeft niet meer te doen alsof, ze heeft me alles verteld. Als je mij mijn geld nu teruggeeft, maak ik er geen werk van, maar laat ik duidelijk zijn: alleen omdat ik het háár beloofd heb. Het is een fantastische, getalenteerde vrouw en je moet begrijpen: wat mij betreft, mogen oplichters als jij allemaal opgepakt worden.

Maar ik begrijp het een beetje. Je bent door je werk in een fantasiewereld terechtgekomen, hebt andere identiteiten aangenomen. Sylvia heeft het allemaal zien gebeuren de afgelopen jaren, zegt ze, maar ze kon er niets aan doen. Ze wist op het laatst niet meer wat ze moest zeggen als ze de telefoon opnam, bij welk kantoor ze vandaag werkte of de vrouw van welke grootindustrieel ze nu weer was. Terwijl ze zelf hard werkt aan haar carrière als ontwerper en helemaal geen tijd heeft voor zo’n lastpak als jij. Een trieste geschiedenis.’

Maurice kijkt Mikhailov ongelovig aan. Hij voelt bijna tastbaar een enorme warme zeepbel uit elkaar klappen en weet niet of hij het lekker vindt of afschuwelijk.

‘Ik ben niet degene die het nieuws behoort te brengen, maar ik doe het toch. Sylvia is zwanger. Ze was naar je op zoek om het je te vertellen en ze is in ons café flauwgevallen. Ik heb haar ingeschreven onder mijn naam, omdat ik niet wist hoe ze heette. Het gaat goed met haar. Ze ligt op de vierde verdieping.’

‘En nu ben je me nog één ding schuldig, Maurice. Ik wil weten hoe mijn verhaal afloopt, of je het nou hebt verzonnen of niet.’

Maurice heeft geen keus. Hij zal weer even Kurt Waters moeten zijn.

‘Goed, snel dan, want ik wil naar Sylvia. Ik was bij de verrader, Rysakov. Mijn connecties bij BuZa hebben in Moskou gezocht naar zijn achtergrond en vooral: hoe kwam hij ertoe zijn kameraden te verraden. Hij was toch al gevangen genomen? Hij moest toch weten dat niemand hem zou vrijlaten?  In de verslagen van zijn verhoren is daar niet veel over terug te vinden. Hij wordt gemarteld, hij geeft de namen. Maar wat wel opmerkelijk is, is dat hij blijft beweren dat hij Rysakov niet is. In een verslag van het eerste gesprek staat dat hij herhaaldelijk zegt dat hij Malinkov heet, dat hij toevallig langs de koets liep toen de student de bom gooide, dat hij door de klap tegen de stoep werd gedrukt en vervolgens is gearresteerd. De namen van de studenten die hij noemde, waren waarschijnlijk de enige studenten die hij kende: de studenten aan wie zijn zuster kamers verhuurde. Of het de namen van de radicale studenten waren, weet niemand.’

Mikhailov knikt.

‘Er wordt me veel duidelijk, Maurice. Oplichter of niet, het is een geloofwaardig verhaal. Ik zal je vertellen waarom ik die informatie wilde. Mijn grootvader, fabrieksarbeider Timofei Mikhailov, is in 1881 naar Duitsland gevlucht. Onder een andere naam dan Mikhailov, want die werd gezocht voor de moordaanslag. Zijn vriend Rysakov voegde zich twee dagen later bij hem. Toen mijn grootvader het gerucht hoorde dat Rysakov iedereen had verraden, heeft hij het contact met hem verbroken. Ook Rysakov heeft toen een andere naam aangenomen, de reden mag duidelijk zijn.

Een maand geleden heeft de kleinzoon van Rysakov mij opgezocht. Hij leidt een miljoenenbedrijf en wil een bedrijf van mij voor een heel goede prijs overnemen. Hij vertelde mij heel onbevangen dat zijn naam, Dussakoff, afgeleid was van Rysakov en dat zijn grootvader Nikolai uit St. Petersburg kwam. Hij kende mijn echte achternaam niet. Ik gebruik vaak de schuilnaam van mijn grootvader: Nicholson. Ik denk dat ik genoeg weet, Maurice. Ik neem afscheid van je. Hou het honorarium maar, je hebt er voor gewerkt. En bovendien: misschien is niemand wie hij lijkt in dit verhaal.’